Exclusieve bevoegdheid: niet mandateren of delegeren
De burgemeester is als eenhoofdig bestuursorgaan verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en de veiligheid in zijn gemeente.[1]
Dit kan snel en daadkrachtig optreden in spoedeisende situaties bevorderen. De bevoegdheden op dit terrein kunnen niet worden gedelegeerd aan bijvoorbeeld het college van burgemeester en wethouders.
De mogelijkheid tot mandatering van veiligheids- en openbare-ordemaatregelen is eveneens beperkt, omdat mandaat niet kan worden verleend, indien de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Dit geldt bijvoorbeeld voor het opperbevel in de rampenbestrijding, het gezag over de politie en het gezag bij brand en andere ongevallen, voor zover de brandweer daarbij een taak heeft. Artikel 177 lid 2 Gemeentewet sluit mandatering aan de politie tot het nemen van besluiten uit bij:
- preventief fouilleren (151b);
- bestuurlijke ophouding (154a en 176a);
- algemene handhaving openbare orde (172);
- maatregelen voetbalvandalisme en ernstige overlast (172a);
- bevel aan ouders/verzorgers van 12-minners die de openbare orde verstoren (172b);
- toezicht op openbare vermakelijkheden en samenkomsten en op voor het publiek openstaande gebouwen (174 lid 2);
- het sluiten van woningen wegens openbare ordeverstoring (174a);
- spoedaanwijzing veiligheidsrisicogebied (174b);
- noodbevel (175); en
- noodverordening (176).
De politie is vrijwel altijd betrokken bij de uitoefening van deze bevoegdheden. De jurisprudentie maakt duidelijk dat de burgemeester vooraf moet regelen en inkaderen hoe de politie de situatie moet beoordelen waarin deze bevoegdheden worden toegepast. Zodra bij de uitvoering sprake is van beoordelings- of beleidsvrijheid bij de politie, wordt artikel 177 Gemeentewet geschonden.
[1] Zie artikel 172 lid 1 Gemeentewet en de artikelen 4 en 5 Wet Veiligheidsregio’s.