Wet veiligheidsregio’s

De Wet veiligheidsregio’s geeft het kader voor de bevoegdheden bij rampen en crises, ook wanneer die meer dan één gemeente tegelijk treffen of die het belang van één gemeente overschrijden (bovenlokaal of van meer dan plaatselijke betekenis zijn).

Een ramp wordt in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s gedefinieerd als een gebeurtenis:

  • waardoor een ernstige verstoring van de fysieke veiligheid is of dreigt te ontstaan; en
  • waarbij een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken.

Bevoegdheden planvorming

Burgemeesters zijn lid van het algemeen bestuur van de veiligheidsregio waarbinnen hun gemeente is gelegen. Het bestuur stelt minimaal eens per vier jaar een beleidsplan vast, waarin onder meer de beoogde operationele prestaties en oefeningen zijn vastgelegd. Ook stelt het bestuur een risicoprofiel vast, dat een overzicht geeft van de belangrijkste risico’s in het gebied. Ook wordt eenmaal per vier jaar een crisisplan vastgesteld, waarin de procedures, taken en bevoegdheden zijn vastgelegd.

Bevoegdheden lokale ramp

In geval van brand, een lokale (plaatselijke) ramp, crisis of dreiging daarvan heeft de burgemeester een aantal bevoegdheden en taken:

  • De burgemeester heeft het gezag bij brand alsmede bij ongevallen anders dan bij brand voor zover de brandweer daarbij een taak heeft (artikel 4).
  • De burgemeester heeft het opperbevel in geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan (artikel 5).
  • De burgemeester kan de leiding van het ambulancevervoer aanwijzingen geven ten behoeve van de openbare orde (artikel 6).
  • De burgemeester is belast met de informatievoorziening tijdens de ramp of crisis (crisiscommunicatie) naar bevolking en hulpverleners (artikel 7).

Het gezag bij brand en ongevallen anders dan bij brand (artikel 4) betreft de bevoegdheid van de burgemeester jegens de brandweer. De burgemeester kan op grond van het opperbevel van artikel 5 van de Wet veiligheidsregio’s géén rechtstreekse bevelen geven aan de bevolking, daarvoor kan hij bijvoorbeeld zijn noodbevoegdheden (artikelen 175 en 176 Gemeentewet) gebruiken.

Artikel 6 van de Wet veiligheidsregio’s houdt in dat de burgemeester ook de zeggenschap heeft over de inzet van de ambulances. Indien het naar het oordeel van de burgemeester noodzakelijk is, kan hij aanwijzingen geven aan de Regionale Ambulancevoorziening in de regio (RAV) die in zijn gemeente verantwoordelijk is voor de ambulancezorg. Het is aan de burgemeester te bepalen of er ingegrepen moet worden.

Artikel 7 verplicht de burgemeester informatie aan de bevolking van zijn gemeente te verschaffen tijdens een (dreigende) crisis. De informatie heeft betrekking op zowel de achtergronden van de crisis als op de door burgers te volgen gedragslijn. Daarnaast verplicht dit artikel de burgemeester om de personen die betrokken zijn bij de bestrijding of beheersing van de ramp of crisis te informeren over de risico’s voor de gezondheid en de te treffen voorzorgsmaatregelen en afstemming te zoeken met de informatievoorziening op Rijksniveau (artikel 7, lid 3). Dit artikel heeft geen betrekking op informatievoorziening over alle potentiële bedreigingen (risicocommunicatie). Dat is geregeld in artikelen 45 en 46 en is een taak voor het bestuur van de veiligheidsregio. De burgemeester wordt bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden ondersteund door een gemeentelijk beleidsteam, bestaande uit leidinggevenden van de brandweer, de geneeskundige hulpverleningsorganisatie in de regio (GHOR), de politie en de bevolkingszorg.

Bevoegdheden bovenlokale ramp

Bij een ramp en/of crisis die (potentieel) effect heeft in of betrokkenheid vraagt van meerdere gemeenten (van meer dan plaatselijke betekenis is) kan worden opgeschaald tot regionaal niveau, doordat de voorzitter van de veiligheidsregio een regionaal beleidsteam (RBT) bijeenroept. Het regionale beleidsteam bestaat ten minste uit de burgemeesters van de betrokken gemeenten, de hoofdofficier van justitie en de voorzitter(s) van betrokken waterschappen. Het RBT wordt voorgezeten door de voorzitter van de veiligheidsregio. Hij krijgt de bevoegdheden die bij een lokale crisis aan de burgemeester toekomen (artikel 39, lid 1 Wet veiligheidsregio’s), waaronder de noodbevoegdheden: het noodbevel (artikel 175 Gemeentewet) en de noodverordening (artikel 176 Gemeentewet). Dit betekent bijvoorbeeld dat een noodverordening die in het kader van een ramp van meer dan plaatselijke betekenis wordt afgekondigd, afkomstig is van en wordt ondertekend door de voorzitter van de veiligheidsregio. In tegenstelling tot een reguliere noodverordening hoeft een noodverordening van de voorzitter niet door de gemeenteraad te worden bekrachtigd (artikel 39, lid 1 sub b).

De burgemeesters van de bij de ramp betrokken gemeenten worden geraadpleegd bij de totstandkoming van besluiten. Een burgemeester kan in het regionaal beleidsteam schriftelijk bezwaar doen aantekenen, indien hij van mening is dat een voorgenomen besluit het belang van zijn gemeente onevenredig schaadt (artikel 39, lid 4). De voorzitter van de veiligheidsregio brengt na afloop van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, in overeenstemming met de burgemeesters die deel uitmaakten van het regionaal beleidsteam, schriftelijk verslag uit aan de gemeenteraden van de getroffen gemeenten over het verloop van de gebeurtenissen en de besluiten die hij heeft genomen.

Rol commissaris van de Koning

De commissaris van de Koning ziet toe op de samenwerking in het regionaal beleidsteam en kan daartoe aanwijzingen geven (artikel 41, lid 1) volgens een door de regering gegeven ambtsinstructie (artikel 41, lid 2), de Ambtsinstructie commissaris van de Koning. In geval van een ramp of crisis van bovenregionale betekenis (waarbij meerdere veiligheidsregio’s zijn betrokken), of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, kan de commissaris aan de voorzitter van de veiligheidsregio aanwijzingen geven over het inzake de rampenbestrijding of crisisbeheersing te voeren beleid (artikel 42).

Toegang rampterrein en woningen

Op basis van artikel 62 zijn diverse professionals in de crisisbeheersing bevoegd elke plaats te betreden zijnde niet woningen, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zij kunnen daarbij andere personen en hulpmiddelen meenemen. Voor woningen geldt deze bevoegdheid alleen bij onmiddellijk gevaar voor de fysieke veiligheid. Bij brand, ernstig en onmiddellijk brandgevaar, rampen en crises is het de bovengenoemde functionarissen toegestaan woningen binnen te treden zonder toestemming van de bewoner. Ook bij incidenten die een onmiddellijk gevaar voor de omgeving opleveren, kan aangewezen personeel de woningen binnentreden. In de Algemene wet op het binnentreden worden voorwaarden gesteld aan het binnentreden van woningen. Deze voorwaarden zijn onverkort van kracht bij uitoefening van de bevoegdheden in de Wet veiligheidsregio’s. Een schriftelijke machtiging zoals vereist in artikel 2, lid 1 van de Algemene wet op het binnentreden is niet vereist, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden (Algemene wet op het binnentreden, art 2, lid 3). Bij niet-onmiddellijk gevaar kunnen de aangegeven functionarissen woningen slechts binnentreden met een schriftelijke machtiging die voldoet aan de voorwaarden zoals beschreven in de Algemene wet op het binnentreden.

Onderzoekers van de Onderzoeksraad voor Veiligheid kan de toegang tot een rampterrein niet worden geweigerd, ook niet als dit is afgesloten met een noodverordening. Zij ontlenen die bevoegdheid aan artikel 36 Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid.

Thema's