Wet Bibob
Bibob staat voor ‘bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur’. Deze wet geeft bestuursorganen – waaronder de burgemeester – een instrument ter voorkoming dat een vergunning, subsidie of overheidsopdracht wordt misbruikt voor criminele activiteiten.
Het voornaamste doel is het voorkomen dat de overheid onbedoeld criminaliteit faciliteert, bijvoorbeeld wanneer een bedrijf als dekmantel voor malafide praktijken als het witwassen van geld fungeert. Een bestuursorgaan kan volgens deze wet een subsidie, vergunning of overheidsopdracht intrekken of weigeren (artikel 1 sub c Wet Bibob). De vergunning geldt hier als meest voorkomende categorie. Naast weigeren of intrekken bestaat de mogelijkheid om een vergunning alleen onder bepaalde voorwaarden te verstrekken. Het Bibob-instrumentarium kan ook worden ingezet bij vastgoedtransacties en aanbestedingen.
Procedure
De burgemeester kan het Landelijk Bureau Bibob (hierna: LBB) verzoeken om een advies uit te brengen over het gevaar dat de vergunning zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Dit verzoek kan worden ingediend via vastgestelde formulieren.
De Wet Bibob is bedoeld als laatste redmiddel. Voorafgaand aan de adviesaanvraag beoordeelt het bestuursorgaan dus zelf of er geen bestaande weigeringsgronden zijn of andere instrumenten kunnen worden ingezet. Ook onderzoekt het bestuursorgaan of zij zelfstandig de Wet Bibob kan toepassen. Daartoe kan het zelf extra vragen stellen aan de betrokkene om vast te stellen of een beschikking geweigerd of ingetrokken moet worden. Zie in dit verband ook het op 1 augustus 2020 ingevoegde artikel 7a Wet Bibob, waarin expliciet is bepaald dat het bestuursorgaan dat bevoegd is om advies te vragen aan het LBB, tevens zelf onderzoek kan verrichten.
Het bestuursorgaan kan vóór de adviesaanvraag bij het LBB opvragen of over de betrokkene in de afgelopen twee jaar eerder een advies is uitgebracht, en zo ja, wat de conclusie is van het advies (artikel 11a Wet Bibob). Als het adviesverzoek niet tot een advies heeft geleid, kan het LBB dat ook melden. Deze gegevens kunnen een indicatie zijn voor het starten van een Bibob-onderzoek, maar kunnen op zichzelf niet leiden tot een negatieve beslissing. Het bestuursorgaan doet eerst opnieuw eigen onderzoek en vraagt zo nodig een nieuw Bibob-advies aan.
De officier van justitie heeft een ondersteunende rol: hij mag een bestuursorgaan laten weten dat het wenselijk is om een Bibob-advies aan te vragen over een bepaald persoon of bepaalde onderneming als die betrokken is bij strafbare feiten.
Voor de burgemeester is het Bibob-instrument met name van belang voor de volgende vergunningen:
- ter bescherming van de gezondheid;
- uit de Drank- en Horecawet;
- uit de Wet op de kansspelautomaten;
- die op grond van een gemeentelijke verordening verplicht zijn voor een inrichting of bedrijf;
- voor een seksbedrijf (artikel 3 lid 1 Wet regulering sekswerk. Dit is momenteel een conceptwetsvoorstel).
Het LBB verzamelt de benodigde gegevens van de betrokkene en stelt een advies op voor het bestuursorgaan. Elk advies wordt voorgelegd aan een Bibob-officier van justitie. Deze officier van justitie kan bestuursorganen tippen om een onderzoek te starten en moet ervoor zorgen dat strafrechtelijke belangen niet worden geschaad door het uitbrengen van een Bibob-advies. Het advies van het LBB kan de volgende uitkomsten hebben (artikel 3 Wet Bibob):
- er is geen sprake van een ernstige mate van gevaar;
- er is sprake van een mindere mate van gevaar;
- er is sprake van een ernstige mate van gevaar.
Als blijkt dat er sprake is van een mindere mate van gevaar, kan het bestuursorgaan voorschriften aan de vergunning verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van het gevaar (artikel 3 lid 7 Wet Bibob). Als er sprake is van een ernstige mate van gevaar, dan kan het bestuursorgaan weigeren een beschikking te geven of een bestaande beschikking intrekken (artikel 3 Wet Bibob).
Bestuursorganen kunnen ook eigen onderzoek doen en extra informatie verkrijgen. Zo kan een bestuursorgaan in een Bibob-zaak informatie krijgen van politie en justitie. De rechtstreekse verstrekking van justitiële gegevens, strafvorderlijke gegevens en politiegegevens door respectievelijk de Justitiële Informatiedienst, Openbaar Ministerie en politie is wel beperkt tot de verstrekking van gegevens van de betrokkene. Alleen medewerkers die hiertoe uit hoofde van hun functie gemachtigd zijn, kunnen informatie over een betrokkene aanvragen bij de Justitiële Informatiedienst. Het bestuursorgaan dient deze medewerkers op naam aan te wijzen. De opgevraagde informatie kan ook betrekking hebben op de (indirecte) bestuurders van betrokkene. Zie over informatie-uitwisseling ook hoofdstuk 8.
Besluit tot weigering
Het is aan het bestuursorgaan zelf om een besluit te nemen met inachtneming van het advies van het LBB. Omwille van de privacy van de betrokkene is het niet toegestaan publiekelijk te vermelden op welke specifieke grond een vergunning is geweigerd.
Als het bestuursorgaan een negatief advies neemt of voorschriften aan een vergunning verbindt, dan heeft de betrokkene recht op een afschrift van het Bibob-advies (artikel 28 lid 3 Wet Bibob). Bij het verstrekken van het Bibob-advies moet het bestuursorgaan de betrokkene er duidelijk op wijzen dat hij een geheimhoudingsplicht heeft ten aanzien van de gegevens die betrekking hebben op derden in het Bibob-advies. De burgemeester mag de uitkomsten van het Bibob-advies in de driehoek delen met de officier van justitie en de chef van de politie.
Als het bestuursorgaan afwijkt van het Bibob-advies, dan geldt daarvoor een verzwaarde motiveringsplicht (artikel 3:50 Algemene wet bestuursrecht). Het bestuursorgaan zal dus voldoende duidelijk moeten maken waarom het een advies naast zich neerlegt. Voordat het bestuursorgaan het Bibob-advies gebruikt voor de onderbouwing van het besluit, moet het ervan zijn overtuigd dat het Bibob-advies zorgvuldig tot stand is gekomen. Dit is de zogenoemde vergewisplicht, die is vastgelegd in artikel 3:9 Algemene wet bestuursrecht. Kort gezegd houdt de vergewisplicht in dat het bestuursorgaan moet onderzoeken of de feiten de conclusie van het LBB kunnen dragen.