Algemene Plaatselijke Verordening

De Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is een belangrijke bron van openbare-ordebevoegdheden. De gemeenteraad stelt de APV vast en belast de burgemeester daarin met een deel van de uitvoering.

APV-bepalingen ter handhaving van de openbare orde zijn voorschriften die voor iedereen gelden en betrekking hebben op verschillende situaties. De meeste regels zijn directe gebods- en verbodsbepalingen, maar een aantal van de APV-bepalingen geeft de burgemeester bevoegdheden om in voorkomende gevallen in te kunnen zetten om de openbare orde te handhaven. In de model-APV van de VNG betreft dat samenscholing, hinderlijk gedrag, evenementen, openbare inrichtingen, horeca, speelgelegenheden, gevaarlijke honden, open vuur stoken, gebiedsontzeggingen en prostitutie.

Wanneer de APV-bevoegdheid?

  1. Als er sprake is van een structureel probleem waarbij er voldoende tijd is om daarvoor een voorziening in de APV te treffen, dan moet de bevoegdheid daar worden opgenomen. 
    De voorzieningenrechter in Alkmaar boog zich over een aan een Texelaar opgelegd gebiedsverbod op basis van artikel 172 lid 3 Gemeentewet. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester voldoende tijd heeft gehad om via democratische weg de mogelijkheid van een gebiedsontzegging op te nemen in de APV. Sinds 2007 bleek al de behoefte te bestaan om dit instrument op te nemen in de APV. De rechter oordeelt dat artikel 172 lid 3 Gemeentewet kan worden ingezet in een situatie waarin sprake is van een plotseling actueel opkomend of zich concreet voordoend gevaar voor de openbare orde dan wel in een situatie dat er van een concrete en actuele dreiging sprake is. In dit geval is artikel 172 lid 3 Gemeentewet gebruikt ten behoeve van de reguliere handhaving. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zijn bevoegdheid derhalve oneigenlijk heeft gebruikt.

  2.  Als er een APV bepaling is die toereikend is in een bepaald geval, dan kan de gemeente zich niet beroepen op andere wet- of regelgeving. 
    In een Rotterdamse casus over gebiedsontzeggingen stelt de Hoge Raad het volgende: ‘(...) gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 172, derde lid, Gemeentewet, (...) het ervoor moet worden gehouden dat, zo in een gemeente een verordening geldt waarin is geregeld dat de burgemeester in het geval van overlast gevende verstoringen van de openbare orde aan de betrokkene een zogenoemde verblijfsontzegging kan opleggen, deze regeling dient te worden toegepast en artikel 172, derde lid, Gemeentewet dan niet (ook) een grondslag biedt voor het opleggen van een gebiedsontzegging ter zake van verstoringen van de openbare orde waarop de APV het oog heeft.’

Casuïstiek

  •   Casus: Samenscholingsverbod vanwege overlast gevende groepen jongeren

    De burgemeester van Assen zet in de drie zomermaanden van 2016 op basis van de APV een samenscholingsverbod in voor overlast gevende jongeren.

    De overlast bestaat o.a. uit geluidsoverlast, intimideren, het uitdagen van bewoners om de politie te bellen, obstructie van de openbare weg door groepsvorming, het schijnen met laserpennen in woningen, vervuiling en vernieling. Het aantal meldingen van overlast was voor de burgemeester al eerder aanleiding om de Stadhouderslaan aan te wijzen als gebied waarvoor gebiedsontzeggingen kunnen worden gegeven. Het samenscholingsverbod komt daar nog eens bij en geeft de politie extra mogelijkheden tot handhaving. De handhaving van het samenscholingsverbod beperkt zich tot groepen jongeren (vier of meer personen) die zich intimiderend en hinderlijk gedragen. De politie houdt bij de handhaving rekening met het intimiderende en hinderlijke karakter van de samenscholing.

  •   Casus: Verwijderingsbevel op basis van APV

    De burgemeester van Amsterdam geeft een man het bevel om zich uit het dealeroverlastgebied DOG 1.1 te verwijderen en zich gedurende drie maanden niet in dit gebied op te houden.

    Dit gebeurt omdat betrokkene in het gebied drugs te koop aanbiedt. In het beroep en hoger beroep oordelen de rechtbank respectievelijk de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de burgemeester terecht het verwijderingsbevel geeft op basis van de APV en niet op basis van de lichte bevelsbevoegdheid (artikel 172 lid 3 Gemeentewet) of als maatregel bestrijding ernstige overlast (artikel 172a Gemeentewet). Gelet op het subsidiariteitsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel is de toepassing van de APV op zijn plaats en niet de genoemde Gemeentewetbevoegdheden.

  •   Casus: Intrekken vergunning na onherroepelijke veroordeling

    De burgemeester van Groningen verleent in 2012 en 2014 exploitatievergunningen voor prostitutie-inrichtingen, ondanks het feit dat de exploitant eerder is veroordeeld vanwege betrokkenheid bij een geweldsincident in 2007.

    Deze veroordeling is echter pas in 2014 onherroepelijk geworden, waarna de burgemeester de vergunningen intrekt. Het onherroepelijk worden van de veroordeling is een verandering van omstandigheden die intrekking rechtvaardigt. De rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hechten geen betekenis aan het feit dat het delict al 7,5 jaar geleden is gepleegd en dat betrokkene in de tussentijd niet in aanraking is geweest met justitie. Volgens de APV wordt de vergunning niet verleend aan een exploitant of beheerder die in enig opzicht van slecht levensgedrag is en wanneer aan de exploitant of de beheerder die binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer. Met het onherroepelijk worden van de veroordeling doet zich een in de APV opgenomen dwingende weigeringsgrond voor.

Thema's