Column Paul Scheffer: Samenleving is minder complex dan we denken

Al lezend in de nieuwe biografie van Willem van Oranje dacht ik telkens: dat waren nog eens complexe tijden. Een flink deel van het boek gaat namelijk over fundraising: de grote zwijger verkeerde voortdurend in geldnood. Regelmatig moest hij met de pet rond of zijn tafelzilver belenen om weer een legertje op de been te brengen. Dat was de realiteit van besturen in tijden van continue oorlogsvoering.

Verder viel op hoezeer de soevereiniteit in die dagen was verbrokkeld: elke stad of provincie had eigen rechten en gewoonten die met veel hartstocht werden verdedigd. Het was een wirwar van bevoegdheden die deze staat in wording kenmerkte. Overal moest worden onderhandeld, iedereen beriep zich wel ergens op een vetorecht. Zeg maar, besturen in tijden van vergaande decentralisatie.

En dan hebben we het nog niet over de beroerde logistiek in die dagen. De biograaf, René van Stipriaan, vertelt dat het weken duurde voordat Filips II in Madrid op de hoogte was van het uitbreken van de Beeldenstorm. De communicatie liet veel te wensen over en het briefverkeer was in die dagen zeer onbetrouwbaar. Zo zag besturen eruit in tijden van gebrekkige communicatie.

Zo kan ik nog wel even doorgaan. Het beeld is duidelijk: het ontbreekt aan historisch besef als we tegen elkaar zeggen dat we in een uitzonderlijk ingewikkelde wereld leven. Laten we het perspectief eens kantelen: misschien is deze tijd verhoudingsgewijs wel minder getekend door complexiteit dan we denken. De wereld was vroeger in ieder geval gewelddadiger en ook minder overzichtelijk.

Er zou een interessante ideeëngeschiedenis te maken zijn van het begrip complexiteit. Maar ook zonder dat kan de opkomst van dat begrip in verband worden gebracht met de neergang van de maakbaarheid. Het moet ergens in de jaren tachtig zijn geweest – de jaren waarin een nieuw liberaal zelfbewustzijn zich breed maakte – dat steeds meer mensen van mening waren dat de samenleving niet maakbaar was.

Sterker nog: veel overheidshandelen had meer onbedoelde dan bedoelde gevolgen. Het moest afgelopen zijn met de overspannen verwachtingen dat men door regelgeving de samenleving kon sturen. Weinigen gingen zo ver als de president die zei dat de overheid het probleem was en niet de oplossing, maar zijn woorden resoneerden wel. En hetzelfde gold voor de premier die zei ‘there is no such thing as society’. Dat klonk bruut, maar haar idee dat mensen niet de samenleving de schuld moesten geven van hun problemen vatte de tijdgeest wel samen. 

Het waren niet toevallig ook de jaren waarin de ontgrenzing van de wereld een hoge vlucht nam. Met de opening van China, India, Rusland en Brazilië in de jaren tachtig en negentig ontstond een wereldomspannende markt van goederen, mensen, kapitaal en informatie. En met de toenemende vervlechting over grenzen heen moest het sturende vermogen van overheden vooral niet worden overschat.

Zo droeg de globalisering krachtig bij aan het idee dat de overheid moest terugtreden. Het was beter om de markt meer ruimte geven. Met als gelukkige bijkomstigheid dat toenemende onderlinge afhankelijkheid als vanzelf zou bijdragen aan meer vreedzame verhoudingen in de wereld. Want wat was er irrationeler dan oorlog wanneer je door handel, communicatie en mobiliteit zoveel gedeelde belangen hebt?

Velen geloofden daarin en begrepen de woorden van de Franse schrijver Victor Hugo die bij de opening van een wereldtentoonstelling in 1867 zei: ‘Alle spoorlijnen die in verschillende richtingen lijken te gaan – Sint-Petersburg, Madrid, Napels, Berlijn, Wenen, Londen – gaan naar één enkele bestemming: de vrede. Op de dag dat het eerste luchtschip zal vliegen, zal de laatste tirannie ten grave worden gedragen.’ Anders gezegd: het gebruik van geweld zou achterhaald zijn wanneer mensen handel met elkaar drijven en elkaar beter leren kennen. We weten hoe het is gelopen.

Het moet in de beginjaren van deze nieuwe globalisering zijn geweest dat met de neergang van het geloof in maakbaarheid een ander geloof opkwam, het geloof in complexiteit. Natuurlijk bestond dat denken al eerder – het heeft een respectabele achtergrond in de systeemtheorie – maar het gebruik ervan heeft in bestuurlijke kring de afgelopen decennia een hoge vlucht genomen.

Dat begrip is in veel opzichten een stoplap voor degenen in het openbaar bestuur die vooral bezig zijn met crisismanagement, improvisatie en de boel bij elkaar houden. Ik ben wel de laatste om te denken dat zulke zaken niet wezenlijk zijn voor politici en bestuurders. Ze hollen van het ene naar het andere brandje en weten zeker dat de wereld steeds onoverzichtelijker is geworden.

De huidige premier voelt die tijdgeest goed aan: ‘Wie visie wil moet naar de oogarts gaan.’ Zijn regeerperiode als premier van het meest geglobaliseerde land ter wereld is gemarkeerd door grote internationale gebeurtenissen: de kredietcrisis, de vluchtelingencrisis, de coronapandemie en de oorlog in Oekraïne, met als onderdeel daarvan het neerhalen van de MH17.

We vergeven hem dat zijn boutade een verhaspeling was van de uitspraak van de Duitse politicus Helmut Schmidt. Die zei ooit: ‘Wer Visionen hat sollte zum Arzt gehen’. En wanneer dat opgaat voor het grote buurland, dan al zeker voor een klein land als het onze dat erg afhankelijk is. Met weinig binnenland hebben we nu eenmaal erg veel buitenland: voor iedere Nederlander zijn er 453 niet-Nederlanders in de wereld. Dus improvisatie en aanpassing zijn aan de orde van de dag.

En toch is dat maar de halve waarheid. De geschiedenis van ons land leert dat naast aanpassingsvermogen er altijd een sterk ordeningsstreven was. Dat komt niet uit de lucht vallen. Onderzoek in de westerse wereld laat zien dat de meest open economieën de meest omvangrijke overheden hebben voortgebracht. De reden is eenvoudig: een samenleving die zich niet beschermd weet tegen de schokken die openheid met zich meebrengt zal zich langzaam maar zeker gaan afsluiten tegenover de buitenwereld.

Openheid gaat niet zonder bescherming: daar hoeven we de pyramide van Maslow niet voor te beklimmen. Die leerde dat vrijheid vraagt om veiligheid: mensen die zich onveilig voelen, sluiten zich af. En wat voor individuen geldt, vertelt ons ook iets over collectieven. Anders gezegd: de ontgrenzing van de wereld, die veel vrijheden met zich meebrengt, kan alleen maar duurzaam zijn als er ook nieuwe vormen van regulering ontstaan.

Dertig jaar ontkenning van de maakbaarheid heeft afbreuk gedaan aan de weerbaarheid van democratieën. Want het is wel zeker dat wanneer liberalen niet meer geloven in maakbaarheid dat meer autoritaire stemmen er mee aan de haal gaan. Dat is de kern van alle populisme: een roep om protectionisme. Dan eindigen we met een president die als motto had: ‘I am going to build a wall. It’s going to be a great wall.’

Wanneer in het politieke en bestuurlijke midden geen bewuste vormgeving meer tot stand komt – de maakbare samenleving is immers vervangen door de knieval voor de complexiteit – dan gedijen de ruwe stemmen die goedschiks of kwaadschiks hun eenvoud achter muren willen herstellen. Waar de politiek in het midden verpietert zal de behoefte aan richting de vorm aannemen van populisme.

We kunnen nog een stap verdergaan: de neergang van de maakbaarheid heeft bijgedragen aan een toenemende complexiteit. Misschien is een overdreven geloof in de onzichtbare hand van de markt wel een van de oorzaken van veel zaken die nu vastlopen, waarbij we om te beginnen kunnen kijken naar het tekort aan woningen en de steeds verder oplopende prijzen van koop- en huurwoningen.

De leegte van de democratische politiek - waar het proces wint van de inhoud - vormt een toenemend probleem. Dat wordt onderhand wel gezien: er moet iets zijn voorbij het wikken en wegen, voorbij het crisismanagement? Ik spreek veel bestuurders die zelf deze conclusie trekken. In een tijd die zo in beweging is bestaat onmiskenbaar behoefte aan richting, ook al weten we dat in een democratie ideeën over de toekomst nooit in enkelvoud worden geschreven.

Voor inspiratie hoeven we niet eens zover te zoeken. In Nederland bestaat een lange traditie van ruimtelijke ordening. Kauw even op het woord ‘ordening’: er is in deze contreien altijd een praktische verbeelding aan het werk geweest die werd gedragen door een beschavingsideaal. We kunnen veel leren van die ontwerptraditie waarin de ervaring zichtbaar wordt van een klein land dat dichtbevolkt is. Mijn familie zit vol stedenbouwers, dus aan mij is dat denken wel besteed.

Ik las het mooie essay van Floris Alkemade, tot vorig jaar Rijksbouwmeester, over de toekomst van Nederland. Zijn conclusie is duidelijk: ‘Onze tijd biedt een even urgente als unieke kans om van richting te veranderen. Daarvoor zal de blik niet alleen op de wereld gericht moeten zijn, maar ook op onszelf. Wie willen we eigenlijk zijn?’ En hij voegde toe: ‘Een goed ontworpen beeld kan een onweerstaanbaar verlangen naar verandering oproepen.’

Tegen die achtergrond dringt Alkemade aan op een gesprek over de inrichting van Nederland. Nu wordt dagelijks 8,2 hectare ruimte volgebouwd met woningen, wegen, windparken of opslagloodsen: ‘Iedere dag een gebied zo groot als een strook van een kilometer lang bij 82 meter breed.’ Dat klinkt abstract, maar wie door het land reist ziet het gebeuren. Hij is niet de enige die zich zorgen maakt over deze zelf veroorzaakte verrommeling die we complexiteit noemen.

Als reactie daarop ontdekken we opnieuw de ruimtelijke ordening. Die herontdekking staat niet op zichzelf: er wordt weer voorzichtig gesproken over maakbaarheid. Zeker, we moeten niet terug naar de overspannen verwachtingen van weleer, maar ook met een meer bescheiden ambitie kan wel in beweging komen. Dat is nodig, want het is wel duidelijk dat de uitholling van de democratie veel te maken heeft met het onvermogen om heldere doelen van maatschappelijke verandering te formuleren.

De klimaatcrisis laat zien dat het wel kan. Het gevoel van urgentie leidt ertoe dat we een richting kiezen, ook al weten we dat ons land maar weinig bijdraagt aan de globale opwarming. Dan komt de polder in beweging en blijken transformaties mogelijk die niet smoren in een alom beleden complexiteit. Waarom zouden we over sociale duurzaamheid niet op een vergelijkbare manier leren denken als over ecologische duurzaamheid?

Een begin zou zijn om het woord complexiteit eens een tijd uit beleidsnota’s te verbannen. Ik ben ervan overtuigd dat het gebruik ervan niet bijdraagt aan het formuleren van een antwoord op de vraag: hoe willen we dat ons land zich in de komende tien tot twintig jaar ontwikkelt? Laten we onder woorden brengen wat we willen, dan pas weten we hoe groot de afstand is tussen wat we willen en wat we kunnen.

Paul Scheffer - juni 2022 - column voor het Burgemeestersblad